zaterdag 14 mei 2016

143. Friesland in mijn memoires

Op 1 mei 2016 leverde ik de tekst in voor mijn boek met levensherinneringen dat eind 2016 verschijnt. In blogbericht 136 gaf ik een overzicht van mijn homoseksuele en humanistische herinneringen die ik al in mijn blog publiceerde. In dit bericht een voorpublicatie van een deel van mijn tekst over Friesland.

Het best bekeken blogbericht over Friesland is nummer 33 over de Friese taalvrede. Binnen deze groep zijn ook de blogberichten 9 over Vlaanderen & Friesland, nummer 21 over It wrede paradys, nummer 81 over de Fryske taalfrede, nummer 114 over Identiteit als keuze en nummer 109 over Fryske taalfrede op 'e nij bedrige veel bekeken. De Fryske webside It Nijs.frl besteedde aandacht aan mijn blog, onder andere door een in het Fries vertaald blogbericht te plaatsen: Divagedrach tsjin Swarte Pyt wurket averjochts,

Friesland in mijn memoires
Waarom was en is Friesland zo’n warm bad voor mij? Om die vraag te beantwoorden, ben ik in de Friese geschiedenis gedoken. De vroegste geschiedschrijving over Frisia is afkomstig van de Romeinen. Die vonden de zompige gebieden langs de kust van de Noordzee onbewoonbaar, van wat nu Vlaanderen is tot aan hedendaags Denemarken. Maar de toenmalige Friezen wisten die gebieden toch bewoonbaar te maken. Eerst door terpen te maken, vanaf vijf eeuwen voor onze jaartelling. Die terpen in woelige zeewateren bij vloed kan men nu nog bewonderen: de Halligen, in wat nu Noord-Friesland in Duitsland is, worden nog dagelijks zo door de zee omringd. Deze wil om de natuur niet haar gang te laten gaan maar maakbaar landschap in te richten, werd vanaf omstreeks het jaar 1000 verder in de praktijk gebracht door de eerste polderdijken aan te leggen. Die kunnen nu nog bewonderd worden: de 126 km lange West-Friese Omringdijk en de 42 km lange Friese Slachtedyk. Voorts werd het water van vijand tot bondgenoot gemaakt door visserij en handel per zeevaart. In het huidige Friese landschap is de rol van het water als vervoersmiddel per boot nog terug te vinden in de talloze vaartjes die de boerderijen met de dorpen en stadjes verbonden.

Weinig Nederlanders weten dat de Friezen de uitvinders van niet alleen de polders maar ook van het poldermodel zijn. De Nederlandse uitdrukking ‘op z’n elfendertigst’ verwijst daarnaar: eerst moesten de Friese elf steden en dertig grietenijen (regio’s) geraadpleegd worden voor er besluiten genomen konden worden. Er was een welbegrepen eigenbelang om gezamenlijk de dijken hoog en de binnenwateren laag te houden om overstromingen te voorkomen. Van al het Europees poldergebied ligt de helft in Nederland en met name de Randstad leeft grotendeels onder de zeespiegel. Juist daar zou men daar iets meer waardering verwachten voor het door de Friezen uitgevonden polderen in plaats van elkaar steeds in de (a)sociale media de tent uit te vechten.

Dit aardrijkskundig verleden heeft grote invloed gehad op de Friese cultuur. De landbouw was niet in handen van feodale heersers maar van vrije boeren die geen heersers boven zich duldden. De handel was in handen van vrije burgers in stadjes die een open levenshouding ontwikkelden. Dankzij de zeevaart via Zuider-, Noord- en Oostzee kwamen zij in aanraking met ander talen en culturen. Veeltaligheid met de daarbij behorende culturele openheid is nog steeds een kenmerk van het hedendaagse tweetalige Friesland. Het waterrijke gebied was daarenboven slecht toegankelijk voor vreemde indringers. Anders dan West-Friesland dat door de Hollanders veroverd werd, kon Friesland dankzij de gewonnen slag bij Warns in 1345 (die nog altijd bij mij in de buurt herdacht wordt) de Friese taal en vrijheid veilig stellen. Anders dan de meeste geschiedschrijving ons wil doen geloven, was de dood van Bonifatius geen roofmoord maar de verdediging van de vrije Friezen tegen een gewelddadige poging om de christelijke godsdienst op te leggen (Luit van der Tuuk, De Friezen, 2013).

Pas onlangs heeft de Britse historicus Michael Pye met zijn boek over The Edge of the World: How the North Sea Made Us Who We Are (2014) aangetoond dat de Friezen een opmerkelijke rol hebben gespeeld na het instorten van het Romeinse Rijk. De Romeinen dreven liever handel met de Friezen als bondgenoten dan hun hele moeilijk toegankelijke woongebied te bezetten. Slechts het dunbevolkte gebied ten zuiden van de Rijn werd door de Romeinen ingenomen. Utrecht en Dorestad (nabij het huidige Wijk bij Duurstede) werden op die grens belangrijke Friese handelsplaatsen. Nadat het Romeinse Rijk ingestort was, zetten de onafhankelijk gebleven Friezen de handel langs Noord- en Oostzee voort. Zij waren het die de verdwenen Romeinse geldhandel met eigen munten overnamen. Daarmee werden zij de voorlopers van de latere Hanze. Zo werden de Friezen met hun vroegmiddeleeuwse handel de grondleggers van de latere welvaart in Noordwest-Europa.

Toen ik in de jaren zeventig college gaf aan eerstejaarsstudenten aan de Sociale Faculteit in Utrecht was ik mij van deze Friese geschiedenis niet bewust. Maar ik wist voldoende van de Nederlandse geschiedenis om te weten dat het beeld niet klopte dat veel sociologen hadden van de vroege gemeenschappen voorafgaand aan de moderne maatschappij. Het waren vooral Duitse sociologen die ervan uitgingen dat de vroegere gemeenschap (‘Gemeinschaft’)  besloten en feodaal van karakter was tegenover de moderne maatschappij (‘Gesellschaft’). In Nederland was dat anders. Daar leefden boeren die niet feodaal overheerst werden en burgers in vrije stadjes die volop handel dreven met andere culturen. Dat waren, zo betoogde ik in mijn colleges, voorbeelden van open gemeenschappen. Jannewietske de Vries knoopte dat als een van mijn studenten in de oren en gebruikte de Friese term ‘iepen mienskip’ als gedeputeerde van Friesland (2007-2015) om met succes de aanvrage te onderbouwen om van Leeuwarden in 2018 Culturele Hoofdstad van Europa te maken. Zij vertelde mij dat op 28 oktober 2015 toen zij mij als inmiddels bekende ‘nije Fries’ in de kerk van Molkwar interviewde over mijn familieverleden. Toen werd ook duidelijk dat de meneer De Vries waarover ik sprak in de hieronder afgedrukte Tresoar-lezing, haar vader Bareld de Vries is, die ik kende vanuit het openbaar onderwijs. Zo is een van de kenmerken van de kleinschaligheid in Friesland dat de onderlinge verwevenheid tot grote onderlinge betrokkenheid leidt.

Waarom plaats ik de Tresoar-lezing van vrijdag 13 mei 2011 in Leeuwarden in dit boek? Deze lezing werd door mij uitgesproken ter gelegenheid van de overdracht van het niet-humanistische deel van mijn archieven aan het Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum Tresoar. Mijn humanistische archieven waren al eerder via het Humanistisch Archief overgedragen aan Het Utrechts Archief. In deze Tresoar-lezing komen mijn opvattingen over humanistische, homoseksuele en Friese identiteiten samengevat tot uitdrukking. De lezing is daarmee een synthese van al het voorafgaande.

Naschrift:
Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.

Naschrift: zie voor een Friese vertaling van het bovenstaande: Fryslân yn myn tinzen.