zaterdag 1 februari 2014

27. "Dachautje spelen"


Op zaterdag 7 december 2013 plaatste ik blogbericht 23 over mijn Onderwijsverleden. Hieronder staat een tweede tekst over onderwijs uit mijn memoires in wording. 

NIJMEGEN ZOMER 1964

Mijn vader was door zijn verblijf in een Duits kamp tijdens de Tweede Wereldoorlog in feite een ongeschoold arbeider met een bijna afgezet been en met een moeizaam overwonnen tbc. Hij bracht het toch maar tot directeur huishoudelijke dienst van de VARA. Daarom vond hij dat ik na de lagere school ook maar moest gaan werken. Onder druk van mijn moeder legde hij er zich bij neer dat ik naar het lyceum ging. Ook onder haar druk vond hij het het uiteindelijk goed dat ik daarna ging studeren. Maar dan als spoorstudent in Utrecht of Amsterdam zodat ik thuis in Hilversum kon blijven wonen, want dat was goedkoper. De steeds maar oplopende spanning tussen hem en mij was echter inmiddels onhoudbaar geworden. En zo kwam ik in uiterste nood met de redenering dat hij als atheïst bij zijn huwelijk met mijn katholieke moeder had moeten beloven dat ik katholiek werd opgevoed. Dat werd dus studeren in Nijmegen, augustus 1964.

Het eerste nadeel van studeren in Nijmegen werd al snel duidelijk: alle studenten moesten (onder het motto “één God, één Kerk, één Corps”) verplicht lid worden van het Nijmeegs Studenten Corps met de bijbehorende ontgroening. Het tweede nadeel was de ongelooflijke slaafsheid van de (meest Brabantse en Limburgse) studenten die dat allemaal als geslagen honden over hen heen lieten komen.

Na de inschrijving bij de universiteit liep ik naar de sociëteit van het N.S.C. om mij daar ook even in te schrijven, dacht ik. Maar tot mijn verrassing kwam ik geheel onvoorbereid terecht op een tjokvolle zolder van het Corpsgebouw aan de Oranjesingel in Nijmegen waar zielige ouderejaars “Dachautje” aan het spelen waren met eerstejaars die al uren gedwongen werden om staande de meest vernederende dingen naar hun hoofd geslingerd te krijgen. 

Mijn vader had nooit wat over zijn kampervaringen willen vertellen maar mijn moeder wel, in haar goedbedoelde pogingen om de boel bij elkaar te houden. Aan de verhalen over volgepakte treinen bestaande uit veewagens heb ik levenslang een angst overgehouden voor volle ruimtes en daarom loop ik nog altijd weg uit volgepakte liften en treinen.

De meest fanatieke ontgroener was een Indische Nederlander, zo te horen uit Limburg, die ons toeschreeuwde: "Jullie willen toch lid worden van het Corps?!" Dat was voor mij de druppel die de emmer deed overlopen. Ik steeg boven mijn verlegen zelf uit en schreeuwde terug: "Ik wil helemaal niet lid worden maar wordt daar toe gedwongen! Wij leven in een vrij land en ik doe niet mee aan dit fascistische spelletje.” 

Met alle macht wilden de ouderejaars mij tegenhouden maar ik opende het zolderraam aan de kant van de drukke Oranjesingel en begon om politiehulp te schreeuwen. Om de overige eerstejaars niet verder te verontrusten die rumoerig werden door mijn opstandig optreden, liet men mij schijnbaar gaan. 

Schijnbaar, want volgens goed katholiek gebruik werd ik op weg naar buiten aan alle kanten benaderd om mij weer in het gareel te krijgen. Dat maakte mij alleen maar nog opstandiger. Ik dreigde naar het toen nog bestaande Nijmeegse Vrije Volk te lopen. In een laatste poging om deze rel te sussen, werd ik uitgenodigd bij de praeses die tot mijn verrassing uit West-Friesland bleek te komen. Hij had het over  “de achterlijkheid van Brabanders en Limburgers” en vanzelfsprekend hoefde ik aan de ontgroening niet meer mee te doen en werd ik toch lid van het Corps “want dat was nu eenmaal verplicht.” 

Binnen de kortste keren werd ik dankzij de net begonnen studentenvakbond SVB lid van de Nijmeegse studentengrondraad en kwam er (ondanks de tegenwerking van de nieuwe N.S.C. praeses en latere werkgeversvoorzitter Jacques Schraven) een einde aan deze verplichting. Dankzij mijn voorganger als SVB-fractievoorzitter (de latere uitgever en schrijver Wilfried Uitterhoeve) was mijn deelname aan de grondraad een goed lesje in het omgaan  met de macht van kerk en politiek.

Nijmeegse studenten maakten revolutionaire tijden mee en het viel mij als sociologiestudent met historische belangstelling op dat niemand het belang van goede archivering inzag waardoor vrijwel alle stukken in prullenmanden verdwenen. Dat werd een andere goede les: documenten toegankelijk bewaren voor latere onderzoekers. Ook leerde ik een medestudent kennen die correspondent was voor de NRC en zo kwam het dat ik mijn loopbaan als schrijver begon met een krantenberichtje over de toen al omstreden katholieke identiteit van de Nijmeegse universiteit.

Gelukkig was ik niet de enige dwarsligger in Nijmegen.  Zo werd ik lid van het onafhankelijke studentendispuut Bazarow, waar ik de latere vrijdenkersvoorzitter Anton van Hooff leerde kennen.  En ik werd ook lid van de socialistische studentenvereniging Politeia, waardoor ik de latere topambtenaar Henk Molleman ontmoette. Een en ander leidde er wel toe dat ik regelmatig op straat werd uitgescholden voor "vuile rotcommunist" door Nijmeegse studenten tot wie de politieke verschillen ter linkerzijde kennelijk nog niet waren doorgedrongen. De inmiddels opkomende Nijmeegse communistische studenten (die het ene geloof hadden ingewisseld voor het andere) vonden mij op hun beurt weer rechts omdat ik lid was geworden van "de klassenvijand" PvdA als tegenwicht tegen de polariserende politieke verhoudingen in Nijmegen.

Zoals ik in mijn eerste blogbericht over mijn onderwijsverleden al heb beschreven, wilde ik mijn hele jeugd architect worden maar door een (in het lager en middelbaar onderwijs niet ontdekte) afwijking in het hoofdrekenen (een-en-tachtig werd in mijn hoofd 18) ging dat niet door. De moord op Kennedy bracht mij tot verhoogd maatschappelijk bewustzijn en de keuze voor sociologie lag dus voor de hand: "geen huizen bouwen maar een betere maatschappij!" De studie sociologie verliep voorspoedig. 

Bij het nog steeds bestaande Instituut voor Toegepaste Sociologie werd ik assistent van de latere minister van onderwijs Jos van Kemenade en kreeg ik vooral tot taak mondelinge vragenlijsten af te nemen in de wijde omgeving van Nijmegen. Daardoor werd ik mij goed bewust van de enorme kloof tussen enerzijds de sociale wetenschappen en anderzijds de onderkant van de maatschappij omdat de vragen vaak niet of verkeerd begrepen werden.

Mijn voornemen om mijn zelfgekozen verbanning naar Nijmegen zo snel mogelijk na mijn meerderjarigheid (toen nog 21 jaar) te beëindigen, kwam in een stroomversnelling in de voor mij dramatisch verlopen zomer van 1967. Daarover meer in de derde aflevering van deze serie over mijn onderwijsverleden: blogbericht 35: Twee katholieke kandidaatsexamens van zaterdag 29 maart 2014.


Naschrift: Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.