zaterdag 12 juli 2014

50. Aan de dood ontsnapt...

Net als in het jubeljaar 1971 komen begin 1972 de drie hoofdlijnen (homoseksualiteit, humanisme en onderwijs) van mijn memoires in wording weer bij elkaar. Dit keer rond een dramatische gebeurtenis die mij bijna het leven had gekost. Dit blogbericht breng ik onder bij de hoofdlijn homoseksualiteit omdat het bijna noodlottige ongeluk plaats vond terwijl ik op weg was naar een afspraak met Benno Premsela in zijn woonhuis aan de Keizersgracht in Amsterdam. De vermeldingen met (blz.) verwijzen alle naar mijn boek Homoseksualiteit in Nederland.

UTRECHT DECEMBER 1971 / JANUARI 1972

In de eerste jaren van mijn werk als wetenschappelijk medewerker aan de (toen nog) Rijksuniversiteit Utrecht was ik veel tijd kwijt aan de inleiding in de sociologie die ik heb gegeven aan eerstejaars in de Faculteit Sociale Wetenschappen. Dat waren in de jaren zeventig honderden studenten per jaar. Na het eerste trimester moesten die allemaal getoetst worden. De meeste docenten werkten in die tijd met meerkeuzetoetsen. Ik deed dat niet omdat die toetsen volgens mij geen goed beeld gaven om te beoordelen of de studenten de colleges goed begrepen hadden. Het gevolg was dat ik deze kerstvakantie en vele volgende doorbracht met het beoordelen van vaak boeiende maar soms slecht leesbare open antwoorden. 


In de loop van de jaren zeventig liepen de aantallen studenten terug omdat het vak sociologie uit de mode raakte. Dankzij het onverwachte succes van mijn proefschrift Homoseksualiteit in Nederland in 1982 hoefde ik daarna niet meer algemene colleges te geven en kon ik (door derden betaald voor het doen van onderzoek) als een soort kleine zelfstandige binnen de universiteit samen met anderen een eigen instituut beginnen rond de Interfacultaire Werkgroep Homostudies Utrecht (blz.227-228, 245-246, 264, 277-278).

UTRECHT JANUARI 1972

Een van mijn eerste (allemaal onbetaalde) bestuurlijke taken in de humanistische beweging was het lidmaatschap van de Chairman's Committee van de IHEU. Daar begon ik januari 1972 mee. Voor de geschiedenis van deze wereldkoepel zie: Bert Gasenbeek (red.), International Humanist and Ethical Union 1952-2002, Utrecht 2002.  Mij viel op hoe weinig homo's actief waren in de internationale humanistische beweging terwijl die toch een uiterst belangrijke bondgenoot was. Een uitzondering die zeker vermeld moet worden is Henri Methorst (blz.143-144, 151-153, 164) die als vrijwilliger getolkt heeft veel op IHEU-congessen.

Voorzitter Jaap van Praag maakte zich in die tijd ernstige zorgen over het voortbestaan van de IHEU die in beslissende mate afhankelijk was van zijn voorzitterschap en een kleine groep Nederlandse vrijwilligers. Mede-vrijwilligster algemeen secretaris Nettie Klein en ik besteedden veel tijd en energie aan het redden van de IHEU. Allereerst moest de opvolging van Jaap van Praag geregeld worden. Dat kon volgens ons het beste door een driemanschap gezien de grote rol die hij gespeeld had. Als Nederlands lid van die 'trojka' vonden wij Piet Thoenes bereid. Het voortbestaan van de IHEU was mede daardoor gered.

AMSTERDAM JANUARI / FEBRUARI 1972
 
Het eerste jaar als algemeen secretaris van het COC was het begin van een waanzinnig drukke tijd (blz.225-262). Ik beperk mij nu tot de dingen die ik niet in mijn proefschrift heb opgenomen. Het was in de voorgaande jaren kennelijk gebruik geworden dat alle bestuursleden elkaar zoenden. Ik voelde daar niets voor, vooral omdat ik het zakelijke gescheiden wilde houden van het persoonlijke. Ook bleek mij dat de vorige algemeen secretaris een verhouding had gehad met de secretariaatsmedewerker. Dat leek mij om dezelfde reden geen goed idee. Sterker nog: ik trok als eerste een heterovrouw aan die een uitstekende directiesecretaresse bleek te zijn. En een medewerker die weliswaar homo was maar als SGP-er tegen homo-emancipatie was, heb ik om die reden moeten ontslaan omdat hij in strijd met de statuten handelde. Hij vocht dat aan omdat hij naar eigen zeggen "vanwege zijn homofilie" ontslagen zou zijn maar het COC won deze zaak.

Het uiterst belangrijke COC-archief bevond zich in een kelder van het COC-kantoor (aan het Frederiksplein in Amsterdam) waar een olie-cv regelmatig olieroet over de archieven verspreidde. Het koste mij enige moeite om het bestuur ervan te overtuigen dat het archief naar het Rijksarchief moest om het voor de toekomst veilig te stellen. Men was bang dat de 'aartsvijand' de overheid daar misbruik van zou maken. Maar met de hulp van archiefkenner Jan Rogier kon ik die vrees wegnemen.

Ik was zoveel mogelijk op het COC-kantoor in Amsterdam en was in feite een soort onbetaalde directeur. Zo kwam het dat ik op een ochtend de telefoon opnam toen een ziekenhuisverpleegster mij belde. Er was een patiĆ«nt opgenomen die niets meer kon zeggen behalve de letters C O C. Ze was in het telefoonboek gaan kijken en had daar het gedraaide nummer gevonden. Het bleek de mede-oprichter van het COC Jaap van Leeuwen te zijn. Anders dan Wikipedia vermeldt (waarom wordt niet aan de betrokkenen gevraagd of de feiten kloppen?) was hij dus niet dood. Hij had mij herhaaldelijk verteld dat zijn waardevolle boekencollectie en archief naar het COC moest verhuizen als hij zou overlijden. Met behulp van een notaris en de politie kon zijn appartement verzegeld worden zodat zijn homovijandige gereformeerde familie niet alles kon vernietigen zoals ze van plan waren. Na zijn herstel kon een en ander alsnog goed geregeld worden en was een belangrijk stuk homogeschiedenis veilig gesteld.

Op een koude zondagmorgen reed ik februari 1972 door een doodstil Amsterdam over de Keizersgracht naar het huis van Benno Premsela. Hij had een afspraak met enkele voorlopers van de huidige Italiaanse homobeweging Arcigay. Benno sprak vloeiend Italiaans en ik was uitgenodigd om er (dankzij mijn kennis van Latijn en Frans) in het Nederlands een verslag van te maken. Ik reed netjes vijftig en ongeveer honderd meter voor de kruising met de Vijzelstraat sprong het licht op groen. Op de kruising (bij het huidige Stadsarchief Amsterdam waar zich het archief van Benno Premsela bevindt) werd mijn Volvo Amazon in volle snelheid gepakt door een tram die van rechts kwam. Mijn auto en ik werden over de brug tientallen meters meegesleurd voor we stil stonden. De trambestuurder verklaarde later tegen de politie dat hij "door laat oranje" was gereden.

Ik moet heel lang buiten bewustzijn zijn geweest. Want voor de botsing was de kruising uitgestorven en toen ik weer bij kwam stond het zwart van de mensen. Het eerste dat ik mij herinner was dat men riep "hij leeft nog!". Ik werd aangesproken door een echte Amsterdammer die mij vroeg of hij de autoradio mocht kopen. Toen wist ik het zeker: ik leef nog en ik ben in Amsterdam. 

Van de klap zelf herinner ik mij niets. Er waren geen getuigen die konden bevestigen dat ik door groen was gereden. Beide partijen draaiden zelf voor de schade op. Ik kan mij nog goed herinneren dat ik door vriendelijke agenten naar het huis van Benno werd gebracht die zich goed om mij bekommerde. Het was voor iedereen duidelijk dat ik het ongeval niet zou hebben overleefd als John voor mij geen VOLVO met ijzeren kooi had gekocht maar een autootje waarin armlastige studenten in die tijd rondreden. 

In de NRC stond een foto van het ongeluk met daarbij de vraag hoe het mogelijk was dat iemand dit overleefd had. VOLVO vroeg mij toestemming om het wrak naar Zweden te vervoeren want ze hadden nog nooit een eigen auto bestudeerd waar een Amsterdamse tram overheen was gegaan en de bestuurder het overleefde. In ruil kreeg ik een andere tweedehands Amazon die ik bij 300.000 kilometer inruilde voor weer zo eentje die mijn leven had gered!



Zie voor het vervolg: blogbericht 104. Mijn rol in het COC.
Naschrift: Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.