zaterdag 28 juni 2014

48. Jubeljaar 1971

De drie hoofdlijnen (homoseksualiteit, humanisme en onderwijs) van mijn memoires in wording blijken de lezers van mijn blog te bevallen. Uit de blogstatistieken blijkt dat velen mijn memoires langs deze lijnen lezen. Toch is het de vraag of ik die driedeling in mijn boek uiteindelijk zal handhaven. Want in de volgorde der gebeurtenissen lopen die lijnen vaak door elkaar.

Neem het jaar 1971. Langs alle drie lijnen was dat een zeer geslaagd jaar.  Bovendien blijken ze in dezelfde volgorde dat jaar tot hoogtepunten te leiden. Het ligt daarom voor de hand ze in één blogbericht te behandelen. Drie verschillende lettertypes in één bericht is wel erg overdreven. Omdat mijn afstuderen toch wel de belangrijkste gebeurtenis van dat jaar is, komt dit blogbericht in de hoofdlijn onderwijs te staan. Bovendien speelden studenten in alle drie ontwikkelingen een belangrijke rol. De aanduidingen (blz.) verwijzen naar mijn boek Homoseksualiteit in Nederland.

UTRECHT & AMSTERDAM WINTER/LENTE 1971 

Het COC-congres van 9 en 10 januari 1971 is van enorm groot belang geweest voor de Nederlandse homo/lesbische beweging (blz. 188). Het C.O.C. werd van Nederlandse Vereniging van Homofielen (blz. 173-224) de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC (blz. 225-262). Niet homoseksualiteit was het probleem maar de maatschappelijke veroordeling ervan en die moest worden aangepakt. Het COC moest van schuilkelder een beweging voor maatschappijverandering worden. Niet angstige gevoelsgenoten met schuilnamen moesten het beleid bepalen maar openlijke homo's en lesbo's die gingen samenwerken met bondgenoten en sleutelfiguren om het recht op zelfbeschikking voor iedereen te versterken. Niet verschuilen of afzonderen maar integreren door zichtbaar te worden: dat werd het nieuwe beleid.

Met uitzondering van Scandinavië is deze historische overgang van oude naar nieuwe emancipatiebeweging wereldwijd ten koste gegaan van de continuïteit. De Nederlandse homo/lesbische beweging is de oudste ter wereld en dat is in belangrijke mate de grote verdienste van Benno Premsela. Hij wist als oudere voorzitter de band met de jongeren (meest maar niet uitsluitend studenten) in stand te houden. Dat werd hem door een aantal ouderen, waaronder Gerard Reve, niet in dank afgenomen maar hun vertrek uit het COC schaadde de verjonging in de beweging niet, integendeel. De groep Nieuw Lila speelde daarbij een belangrijke rol (blz. 188). De strategie van zelforganisatie en van samenwerking met sleutelfiguren en bondgenoten leidde op 12 mei 1971 na zestig jaar van discriminatie tot afschaffing van het 'chantage-artikel' 248-bis (blz. 178).

UTRECHT ZOMER 1971

Dankzij de hoogleraren Piet Thoenes en  Jaap van Praag leerde ik de humanistische beweging snel kennen. Mij vielen overeenkomsten op tussen drie organisaties waarvan ik lid was geworden: COC, Humanistisch Verbond en Partij van de Arbeid. Alle drie waren opgericht in mijn geboortejaar 1946. En alle drie worstelden met de jongeren uit de naoorlogse geboortegolf. Bij het COC en de PvdA leidde dat tot een verjonging via Nieuw Lila en Nieuw Links mede dankzij de inspirerende rol van voorzitter Benno Premsela en partijleider Joop den Uyl. Bij het HV was het de achtereenvolgende voorzitters Jaap van Praag en Max Rood niet gelukt om de beweging van humanistische (meest studerende) jongeren binnenboord te houden. Toen ik actief werd in de humanistische beweging waren die jongeren net met slaande deuren vertrokken. De Wageningse hoogleraar in de sociologie Gerrit Kooy meende zelfs dat het Humanistisch Verbond door vergrijzing binnenkort zou uitsterven. Zie het boek over en van Piet Spigt dat dit najaar verschijnt in de Humanistische Reeks.

Als jonge homo was ik blij met de voor die tijd progressieve opvattingen van het HV over homoseksualiteit (blz. 181-2, 228-9, 236, 247-8, 265). Ik acht(te) het toen (en nu) van groot strategisch belang om de toekomst van deze levensbeschouwelijke bondgenoot van de homo/lesbische beweging veilig te stellen (blz. 282). Daarvoor is een humanistische ambtsopleiding heel belangrijk, zoals ik in mijn afstudeeronderzoek constateerde. Daarom was ik heel verheugd dat ik in 1971 werd gepolst of ik Piet Thoenes wilde opvolgen als docent aan het Humanistisch Opleidingsinstituut (HOI). Het motiveerde mij om me in te gaan zetten voor de verjonging van de humanistische beweging, eerst in Nederland en later wereldwijd.

UTRECHT NAJAAR 1971

Als student-assistent van de Utrechtse hoogleraar sociologie Piet Thoenes leerde ik het vak snel kennen. Van het meewerken aan internationaal sociologisch onderzoek voor UNESCO en de Raad van Europa tot het assisteren bij het schrijven van een oratie en bij het geven van colleges. In die tijd werden hoogleraren (laat staan student-assistenten) niet opgeleid voor het geven van colleges. Omdat Piet Thoenes plotseling verhinderd was, moest ik in 1971 invallen om voor honderden eerstejaars studenten een college te geven over de liberale Duits-Britse socioloog Ralf Dahrendorf

In die dagen heerste een marxistische mode aan veel universiteiten. Aandacht besteden aan 'klassenvijanden' zoals liberale sociologen dat was als vloeken in de kerk. Gelukkig had ik van de wetenschapsfilosoof Karl Popper al The Open Society and its Enemies  gelezen. Ik was inhoudelijk dus voldoende voorbereid op een aanval door honderden marxistische gelovigen. Maar dat is nog iets anders dan didactisch zo te handelen dat gelovigen aan hun zekerheden beginnen te twijfelen.

Het is klassiek dat de grootste tegenstanders zich achterin verschansen. In dit geval zaten tientallen studenten er kranten te lezen, waaronder het communistische partijblad De Waarheid. Het stomste wat je dan kunt doen, is te vragen of ze willen ophouden met kranten te lezen. Macht uitoefenen in je eentje tegenover honderden vijandige studenten bevestigt hen alleen maar in hun vijandigheid. Het is van het grootste belang om hun belangstelling te wekken of nog beter om de indruk te wekken dat zij er welbegrepen eigenbelang bij hebben om goed op te letten.

Dus ik vroeg aan de krantenlezers belangstellend of er nog iets belangrijks in de kranten stond. Onvoorbereid op die vraag krijg je meestal onduidelijk gemompel. Dan sla je toe. In die tijd speelde de communistische partij CPN een kwalijke rol door de afschaffing van het homodiscriminerend artikel 248-bis niet te steunen (blz. 182, 213, 229). Dat was hun Achilleshiel. Ik vroeg of daar nog iets over in stond. Dan heb je de volle aandacht. Als je langs de neus weg homoseksualiteit losjes aan de orde stelt dan let de hele zaal op. Binnen de kortste keren moesten de meeste studenten toegeven dat als het om mensenrechten ging men op sommige gebieden toch iets meer had aan liberalen als Dahrendorf dan aan Oost-Europese communisten. Sindsdien begin ik al mijn colleges en toespraken met een vraag aan de achterste rijen, snijd ik een actualiteit aan die het gehoor belangrijk vindt en noem ik homoseksualiteit tussen neus en lippen door in een rijtje waarin ook het luisterend publiek voorkomt.

Op 15 oktober 1971 studeerde ik in Utrecht af in de Sociaal Culturele Wetenschappen met als hoofdvak Sociologie en als bijvakken Theoretische sociologie en Sociologisch onderzoek. Op 1 november 1971 werd mijn studentassistentschap aan de toenmalige Rijksuniversiteit omgezet in een aanstelling als wetenschappelijk medewerker. In die tijd was het zo dat men de studentenflat meteen moest verlaten en zo verhuisde ik van een piepklein kamertje in een flatje aan de Ina Boudier Bakkerlaan naar een veel te grote vijfkamerflat aan de Androsdreef omdat ik met mijn inkomen in de huursector niet in aanmerking kwam voor sociale woningbouw. In al die lege ruimte had ik aanvankelijk geen stoel om op zitten. Van mijn toenmalige partner John kreeg ik een bankstel dat zo lelijk was dat ik de meubels kantelde zodat ik op op de leuning zat en tegen de zitting leunde. Kort daarna werd de relatie met wederzijdse instemming beëindigd. Waar lelijke meubels al niet goed voor zijn!



Zie voor het vervolg blogbericht 50: Aan de dood ontsnapt...
Naschrift: Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.