In mijn blogserie over regeringsvorming in Nederland schreef ik eerder over het belang van het poldermodel en over de gevaren van divagedrag.
Dit blogbericht gaat met name over het steeds meer toenemende
consumentengedrag onder kiezers. Vooral de progressieve partijen zijn
daarvan het slachtoffer. Bij de verkiezingen van 2006 zakte D66 tot maar
drie zetels. Nu is dat weer negentien. Bij de verkiezingen van 2012
zakte GroenLinks tot vier zetels. Nu is dat weer veertien. En bij de
verkiezingen van 2017 zakte de PvdA tot negen zetels, een verlies van
negenentwintig!. Hoe is die wispelturigheid onder deze progressieve
kiezers te verklaren? En wat kunnen deze drie progressieve partijen
bijvoorbeeld leren van de strategie van succesvolle homo/lesbische bewegingen wereldwijd?
Wat versta ik onder links, rechts, conservatief en progressief in Nederland?
Twee
derde van mijn lezers wonen in het buitenland. Het is ondoenlijk om de
verschillen en overeenkomsten tussen alle dertien in de Tweede Kamer
vertegenwoordigde partijen uit leggen. Daarom beperk ik mij tot de
hoofdlijnen.
Een gangbaar model om de politieke
partijen in Nederland in te delen werkt met twee tegenstellingen:
links-rechts en progressief-conservatief. Links wil dat de overheid een
rol speelt bij het verminderen van de verschillen in macht, bezit en
inkomen. Rechts wil zo weinig mogelijk overheidsingrijpen. Progressief
wil dat alle mensen steeds meer in staat gesteld worden om hun leven
zelf zin en vorm te geven. Conservatief wil het behoud van traditionele
waarden en normen. In Nederland vindt men dat vooral in de drie
christelijke partijen, die het minst vrouw- en homovriendelijk zijn.
Nederland
heeft nooit een meerderheidspartij gekend. Als land van minderheden
werden altijd coalities gesloten. In de negentiende eeuw waren dat vanaf
de Grondwet van 1848 overwegend liberale coalities. In de twintigste
eeuw waren tot 1994 altijd de christelijke partijen in de coalities zeer
invloedrijk. Na de Tweede Wereldoorlog regeerden christelijke partijen
ofwel met rechtse partijen, ofwel met linkse partijen als over rechts
niet mogelijk was. Van 1994 tot 2002 en sinds 2012 zitten er geen
christelijke partijen in de regering.
Ontstaan van consumentengedrag in de Nederlandse politiek
Als
gevolg van de vroegere verzuiling in protestante, katholieke, liberale
en socialistische stromingen waren de bijbehorende politieke partijen
vrij stabiel in hun achterbannen. Bij verkiezingen vonden tot de jaren
zestig geen grote verschuivingen plaats. Dat veranderde met de opkomende
ontzuiling vanaf de jaren zestig.Vóór de ontzuiling was het
gebruikelijk dat zelfs het consumentengedrag verzuild was. Men ging bij
voorkeur alleen winkelen bij ondernemers die tot de eigen zuil
behoorden: bijvoorbeeld een katholieke kruidenier.
Door de ontzuiling speelde de achtergrond
van de winkeliers geen rol meer. Dit ontzuilend consumentengedrag werkte
door op al die voorheen verzuilde gebieden: school, omroep,
sportvereniging, krant, tot en met partijkeuze. Maar er is één
belangrijk verschil. Als een voorheen verzuilde instelling leegliep dan
waren er altijd andere waar men terecht kon. Maar de overheid is van ons
allemaal en we kunnen ons land niet voor een ander inruilen als we hier
blijven wonen. In een land vol van minderheden betekent dat de vorming
van coalities met de nodige compromissen. Vroeger werd het belang van er
samen al polderend uitkomen beter begrepen dan nu. Consumenten houden niet van compromissen.
Gevolgen van consumentengedrag in de Nederlandse politiek
Uit
de hierboven genoemde wispelturige wisselingen in aantallen Kamerzetels
blijkt dat de (meest ontzuilde) progressieve kiezers de partijen waarop
zij gestemd hebben het hardst straffen als zij niet precies doen wat
die kiezers willen. Die progressieve partijen hebben nog nooit een
meerderheid in Nederland gehaald. Dat betekende dus ófwel meeregeren en
gestraft worden omdat er compromissen gesloten werden. Ofwel in de
oppositie blijven en geen invloed ter verbetering kunnen uitoefenen. Zo
benadeelden progressieve kiezers door hun wispelturige gedrag en het klagen over kiezersbedrog hun eigen
progressieve belangen.
De enige uitweg uit dit dilemma
tussen partijbelang en het landsbelang is het sluiten van stembusakkoorden vóór de verkiezingen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de Nederlandse
homo/lesbische beweging met die politieke partijen die daartoe bereid
zijn. Daardoor is na iedere verkiezing de gelijkberechtiging van de
homo/lesbische minderheid altijd het beste verzekerd. Hoe kan deze
strategie met stembusakkoorden toegepast worden op de praktijk van de komende
kabinetsformatie? Zie hiervoor mijn volgende blogbericht.
Naschrift.
Dit blogbericht past in mijn blogserie over de Nederlandse verkiezingen
en de gevolgen ervan. Daarin verschenen eerder de blogberichten 179, Moreel leiderschap: wat is dat?, nummer 180, Referendum? Schijnvertoning! (2), nummer 181, De anti-elite-paradox, nummer 182, 'De kloof' bestaat niet in Nederland nummer 183, "Wij worden niet gehoord!": klopt dat wel? en nummer 184, CDA-aanval op zelfbeschikking. Het
laatstgenoemde blogbericht is hiervan het meest gelezen. Zie voor mijn
reactie op de uitslag van de verkiezingen blogbericht 186, Populismegolf gestopt in Nederland, 187, Regeringsvorming in Nederland (1) en 188, Regeringsvorming in Nederland (2).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten