zaterdag 8 februari 2014

28. Homojeugd


Zoals aangekondigd, plaats ik de komende maanden enkele teksten uit mijn memoires. Uit mijn onderwijsverleden heb ik al twee berichten geplaatst. Hieronder begin ik met mijn persoonlijke homogeschiedenis: drie hoofdstukjes uit mijn memoires. 

Na de oorlog woonden mijn ouders in bij mijn grootouders die voor, tijdens en gedurende de eerste jaren na de oorlog een pension voor oudere dames hadden in de Graaf Florislaan in Hilversum.
 

HILVERSUM ZOMER 1949

In mijn vroegste herinnering sta ik als driejarige kleuter op de zonnige groenomzoomde Groest (een hoofdstraat in Hilversum) en vraag ik aan mijn moeder: “Waarom kunnen jongens niet met jongens trouwen?” Haar antwoord weet ik niet meer, maar ik heb toen wel geleerd dat je daarover beter kunt zwijgen. Ergens diep van binnen ontstond een geheime plek waar dit soort gevoelens werden opgeslagen in de hoop op betere tijden waarin het onnoembare bespreekbaar zou kunnen worden.


HILVERSUM ZOMER 1957

Nadat de laatste dame was overleden en aan het kosthuis een einde kwam, ging de ongehuwde broer van mijn vader, oom Wubbo, in die kamer wonen. Hij werkte bij de Nederlandse Spoorwegen als opzichter bij baanwerkzaamheden. Ik herinner mij hem als een altijd gespannen, zenuwachtige en kettingrokende man die vaak met onze eveneens ongehuwde buurman Johan met vakantie ging naar Baden-Baden. Pas meer dan tien jaar later ontdekte ik dat dit een geheim ontmoetingspunt was voor Duitse ‘gevoelsgenoten’ in een tijd dat homoseksualiteit daar nog strafbaar was.

Anders dan in Nederland was de strafbaarstelling van homoseksualiteit uit de nazi-tijd niet uit de Duitse wetgeving (paragraaf 175) geschrapt. Buurman Johan leek als twee druppels water op de boze buurman uit de film 'Ja zuster, nee zuster' al kon ik daar toen nog geen weet van hebben. Ik had regelmatig ruzie met hem omdat mijn krielkipjes door het gazen hek heen aten van de planten uit zijn tuin waar hij overigens verder geen enkele aandacht aan besteedde.

Hij woonde alleen in zijn ouderlijk huis dat gebouwd was in de jaren twintig. Dat huis was sindsdien geheel ongewijzigd gebleven, op door kettingroken zwart geworden behang en plafonds na. Het enige persoonlijke dat hij mij wel eens had toevertrouwd was dat hij om geld uit te sparen in plaats van wekelijks nu eens in de twee weken in bad ging en daar dan twee keer zo lang in bleef liggen.

Toen zijn buurman aan de andere kant van zijn huis overleed, begon de kersverse jonge weduwe hem en mijn oom Wubbo te benaderen op zoek naar een nieuwe echtgenoot. Dat leidde tot de nodige paniek bij beide heren. Johan wist zich handig daaraan te onttrekken door het klassieke verhaal op te hangen dat zijn verloofde helaas bij een bombardement in de oorlog was omgekomen en dat hij niet ontrouw wilde worden aan zijn Grote Liefde. Ik herinner mij nog als de dag van gisteren dat ik stiekem een gesprek afluisterde tussen een huilende oom Wubbo en mijn moeder die hem troostte met de woorden dat hij "toch niet gedwongen was om te trouwen als je dat niet wilde". Pas tien jaar later besefte ik hoe diep de maatschappelijke veroordeling van de onnoembare liefde zat en welke levensvernietigende gevolgen er uit voort vloeiden.



HILVERSUM HERFST 1957

Bij gebrek aan vaderlijke aandacht, laat staan liefde, was ik daarnaar voortdurend op zoek bij oudere mannen die ik aardig vond. De vele ooms aan moeders kant moesten niets hebben van dat kleffe gedoe en de voelbare angst van oom Wubbo met buurman Johan sprak mij in het geheel niet aan. Maar gelukkig was daar nog de bloemist die goed bevriend was met mijn moeder. Hij kwam geregeld over de vloer om ons armoedige huishouden wat op te vrolijken door een bloemetje mee te nemen dat volgens eigen zeggen “toch was overgebleven omdat er geen kopers voor waren” en mijn moeder droeg dan uit dank heel romantische Duitse gedichten voor. Ik herinner mij nog van Goethe: “über allen Gipfeln ist Ruh, kaum spürest Du einen Hauch”, hetgeen voor mij kennelijk de hoogste vorm van gelukzaligheid uitdrukte in een leven vol haat en nijd.

Vanzelfsprekend wist mijn vader niets van deze heimelijke bezoekjes. Niet zozeer omdat hij kennelijk door had dat van de bloemist weinig gevaar op echtbreuk uitging, maar meer omdat hij alles haatte wat Duits was.  De bundels met Duitse gedichten werden dan ook door mijn moeder in een kast verborgen alsof het porno betrof.

Mijn vader was inmiddels na jaren van onledig thuiszitten portier bij de VARA geworden, een paar lanen verderop. Kennelijk deed hij dat goed want hij bracht het daar zonder enige opleiding tot hoofd van de huishoudelijke dienst. Via de VARA kende hij veel homo’s maar daar werd door hem nauwelijks of met enige minachting ("verwijfde types”) over gesproken.

Verwijfd was de bloemist zeker niet maar wel ongehuwd. Ik herinner mij nog goed dat aan zijn heimelijke bezoekjes een einde kwam nadat ik een keer naast hem was meegereden in zijn bloemenwagen. Hij vertelde mij dat hij mij heel aardig vond maar dat hij mijn moeder niet wilde bedriegen en dat het daarom beter was dat we elkaar niet meer zouden zien. Ik begreep er niets van maar was er heel verdrietig over zonder dat ik het mijn moeder durfde te vertellen. Ik voelde wel aan dat er anders een groot gevaar zou dreigen, al wist ik in mijn kinderlijke onschuld niet wat.



Mijn hele middelbare schooltijd speelde homoseksualiteit geen enkele rol al had ik wel door dat ik de lieveling was van de leraar Latijn. Zo groen als gras en zonder enige seksuele ervaring ging ik augustus 1964 in Nijmegen studeren. Zie voor het vervolg blogbericht 32: Mijn eerste vriendje van zaterdag 8 maart 2014.

Naschrift: Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.