In dit blogbericht beschrijf ik mijn eigen rol in de homo/lesbische emancipatiebeweging COC. Eerder heb ik geschreven over de wereldwijde homovervolging. Het meest gelezen blogbericht hierover is nummer 29 over het homovijandige Rusland. Dat blogbericht wordt in aantallen lezers gevolgd door nummer 19 over de nog altijd noodlottige Britse invloed op de wereldwijde homovervolging. Daarna volgen in aantallen lezers de blogberichten 64 over de vraag waar de homohaters nu zitten, 4 over levensgevaarlijke preutsheid en 72 over veel misleidend onderzoek naar het ontstaan van homoseksualiteit.
Voorgeschiedenis
Tijdens mijn jeugd kwam ik het woord "homovervolging" niet tegen. Homo's waren volgens vrijwel iedereen in de jaren vijftig "verwijfd" en dat was ik niet dus daar had ik niets mee van doen. Dat vooroordeel bleef zelfs overeind toen ik van 1965 tot 1967 een relatie had met mijn eerste vriendje, die anderhalf jaar jonger was dan ik. Pas toen zijn moeder, mijn hospita, ons in de rampenzomer van 1967 samen bloot slapend in één bed aantrof, drong het tot mij door wat homovervolging betekende.
Als ik een paar maanden ouder zou zijn geweest dan was ik als meerderjarige voor de duur van ons leeftijdsverschil strafbaar geweest vanwege het discriminerende "chantage-artikel" 248-bis van het Wetboek van Strafrecht. Met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar en een strafblad op grond van een zogeheten "zedenmisdrijf" had ik mijn verdere loopbaan wel kunnen vergeten. Ik weet niet meer wat mij toen het meeste woedend maakte: mijn verbroken eerste liefde, het onrecht om van wederzijdse liefde een misdrijf te maken of het stelselmatig doodzwijgen en vervolgen van een minderheid. Elk nadeel heeft gelukkig zijn voordeel. Het heeft mij mijn leven lang voldoende daadkracht opgeleverd om op te komen voor het mensenrecht op zelfbeschikking.
Mijn homovijandige vader wilde mijn studie niet meer betalen maar streek ondertussen wel de kinderbijslag en -aftrek op. Dankzij bemiddeling van de studentendecaan mevrouw Van Herten-Romme kon ik studentassistent worden bij de universiteit van Utrecht. Mijn baas Rob Gras bleek (toevallig?!) actief in de homo/lesbische beweging en binnen de kortste keren leerde ik de toenmalige COC-voorzitter Benno Premsela kennen. Mede dankzij de toen net opkomende studentenwerkgroepen homoseksualiteit en de actiegroep Nieuw Lila bracht ik het snel van 1971 tot 1975 tot algemeen secretaris van het COC.
Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC
De geschiedenis van het COC heb ik beschreven in mijn proefschrift Homoseksualiteit in Nederland. Studie van een emancipatiebeweging (Amsterdam 1982). Het tijdvak 1971-1975 is een keerpunt in de Nederlandse homo/lesbische beweging. In 1971 wordt na zestig jaar strijd artikel 248-bis afgeschaft. In datzelfde jaar wijzigt het COC zijn naamgeving van de Nederlandse Vereniging van Homofielen in de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit. Die naamsverandering staat voor een koerswijziging. Geen schuilkelder meer maar maatschappijverandering door het streven naar gelijkberechtiging.
Omdat het COC in die tijd geen directeur had, werd de algemeen secretaris als vrijwilliger een soort onbetaald directeur. De meeste tijd ging zitten in het draaiende houden van het hoofdkantoor en de contacten met de achterban, de politiek en de media. In die tijd was bijna alle aandacht in de media negatief en de kunst was om dat in positieve publiciteit om te zetten. Mijn humanistische contacten in de media en de politiek kwamen goed van pas.
In de eigen achterban was het in die tijd gebruikelijk om van een hetero te zeggen: "hij is normaal". Die gewoonte heb ik met succes bestreden. Het gebruik van het begrip normaal lijkt onbeduidend maar is dat niet. Het vermengt de betekenissen gangbaar en gewenst. Juist voor een minderheid die gelijkwaardigheid nastreeft, is het belangrijk om duidelijk te maken dat iets dat niet gangbaar is daardoor niet ongewenst of minderwaardig is. Het is gelukkig nu heel gewoon dat het woord hetero wordt gebruikt in plaats van normaal. Zo bestreed en bestrijd ik ook het gebruik van het woord natuurlijk als vanzelfsprekend bedoeld wordt. Voor homo's en lesbo's is er niets tegennatuurlijks aan om de eigen natuur te volgen. Het doorbreken van de vanzelfsprekendheid van heteroseksualiteit is immers noodzakelijk om homo/lesbische jongeren meer kansen te bieden op een gelijkwaardig bestaan.
Belangrijk voor de geschiedschrijving was mijn rol bij het veilig stellen van het COC-archief en de redding van de unieke boekencollectie van een van de oprichters van het COC, Jaap van Leeuwen (1892-1978). Zie meer hierover in blogbericht 50: Aan de dood ontsnapt...
Dankzij het kabinet Den Uyl (1973-1977) werd in 1973 een aantal belangrijke stappen vooruit gezet. Het COC kreeg voor het eerst subsidie, er kwam een eerste erkenning door de overheid van homorelaties en dienstplichtige homomannen werden niet meer vanzelf voor de militaire dienstplicht afgekeurd. Dat was het "gekkenbriefje" ofwel S5, dat grote problemen opleverde bij latere sollicitaties omdat homo's toen nog door werkgevers gediscrimineerd mochten worden.
Koninklijke goedkeuring
Na 27 jaar sociale, politieke en juridische strijd werd het COC eindelijk rechtspersoon, de zogenoemde koninklijke goedkeuring, dankzij D66-er Jan Glastra van Loon (1920-2001) die van 1973 tot 1975 staatssecretaris voor Justitie was. Hij volgde mij van 1987 tot 1994 op als voorzitter van het Humanistisch Verbond. Tot 1973 waren bestuursleden van het COC hoofdelijk aansprakelijk, wat een ernstige belemmering was voor de homo/lesbische beweging. En dat allemaal omdat het COC volgens de christelijke partijen een "gevaar voor de rechtsorde" was.
Maart 1972 leerden mijn partner Herman Beks en ik elkaar kennen. Heel snel gingen wij samenwonen in mijn huurflat in de Utrechtse wijk Overvecht. Dankzij vrienden van Benno Premsela hoorden wij dat er een verwaarloosd rijksmonument uit 1600 in Vianen te koop stond. Najaar 1973 liep Herman door een straatje van middeleeuws Vianen op weg om het pand te gaan bekijken toen hij mij plotseling door een raam op de televisie zag. Wat was er gebeurd?
Die middag was bekend geworden dat het COC eindelijk rechtspersoon zou worden. De NOS wilde Benno Premsela live in het Journaal van zes uur hebben maar hij vond het beter dat een jongere als ik dat zou doen. Het was de eerste rechtstreekse televisie-uitzending die ik meemaakte. Er zouden nog enkele volgen. Omdat er in die tijd nog geen mobieltjes waren, had ik Herman niet kunnen bereiken om hem in te seinen. Ik hoorde pas die avond laat dat hij mij gezien had door een raam van een huis naast het huis waar wij ruim dertig jaar zouden gaan wonen. Ik ben niet bijgelovig maar deze samenloop van omstandigheden blijf ik heel toevallig vinden.
Vertrek uit COC-hoofdbestuur
Die bewuste avond was ik in de tussentijd nog even op en neer gereden naar Groningen om daar een lezing te geven voor de plaatselijke COC-afdeling. Dat was kenmerkend voor de periode van 1971 tot 1975 dat ik algemeen secretaris van het COC was. Naast mijn werk als beginnend wetenschappelijk medewerker aan de universiteit van Utrecht ging daarin heel veel vrije tijd zitten. Ik zat 's avonds vaak op het COC-hoofdkantoor aan het Frederiksplein in Amsterdam of hield lezingen door het hele land. Zo was ik betrokken bij het oprichten van afdelingen in Friesland en Limburg.
De rest van het toenmalige hoofdbestuur vond (na het vertrek van Benno Premsela als voorzitter in 1971) dat ik te nauwe banden onderhield met de achterban. Mij bleek eind 1974 dat de meeste hoofdbestuursleden zelfs dachten dat ik met de afdelingen bezig was om een coup te plegen. Achteraf gezien, kan ik mij wel voorstellen dat mijn grote inzet voor het COC bij medebestuursleden weerstanden opriep. Zo hebben velen jarenlang in de buitenwereld gedacht dat ik Benno Premsela als voorzitter bij het COC was opgevolgd. Als algemeen secretaris was ik de woordvoerder voor het COC en kreeg daardoor veel meer media-aandacht dan de twee voorzitters die Benno Premsela waren opgevolgd.
De vertrouwensbreuk was voor mij een enorme schok. Een jarenlange tomeloze inzet voor het COC werd beloond met stank voor dank. Ik was er zo van overstuur dat Herman Benno Premsela vroeg om langs te komen. Hij kwam meteen van Amsterdam naar Vianen. Dat heeft mij enorm geholpen. Het was duidelijk dat ik mij te veel met het COC vereenzelvigd had. De goede les die ik toen geleerd heb, was dat ik de nodige afstand moest houden van organisaties waarbij ik mij betrokken voelde. Tijdens mijn promotie-onderzoek is mij gebleken dat heel veel oud-bestuurders van het COC de organisatie gefrustreerd verlaten hebben. Grappenderwijs werd de vereniging door sommigen wel "Crisis Op Crisis" genoemd. De persoonlijke betrokkenheid van vele vrijwilligers was zo groot dat velen teleurgesteld werden als het tegen zat. Ikzelf besloot uit het bestuur te stappen en de rest van het bestuur werd op het eerstvolgende congres weggestuurd.
Ruzie met Gaykrant
In de nu bijna 50 jaar dat ik lid ben van het COC was ik het niet altijd eens met het beleid van het COC. Zo heeft er jarenlang een soort van koude oorlog bestaan tussen het COC en de Gaykrant. Vanaf 1982 schreef ik daarin (zonder betaling) een maandelijkse column. In blogbericht 2 van 13 juli 2013 schrijf ik daarover: "Als algemeen secretaris van het COC van 1971 tot
1975 vond ik het nogal opmerkelijk dat mijn medewerking aan de Gaykrant
voor het COC reden was om mij jarenlang te negeren. Gelukkig werd dat
door het COC oktober 1998 goed gemaakt door mij als "een van de
belangrijkste pijlers onder het succes van integratie van
homoseksualiteit in de Nederlandse samenleving in de afgelopen dertig
jaar" de Bob Angelo Penning
uit te reiken. Er was in het verleden opmerkelijk veel haat en nijd in
homoland maar gelukkig zijn de tijden ook in dit opzicht veranderd."
Openstelling huwelijk
Een ander belangrijk punt waarover het COC en ik jarenlang van mening verschilden, was de openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht. Jarenlang waren velen in het COC van mening dat het huwelijk moest worden afgeschaft. Zelf was en ben ik van mening dat iedere vorm van achterstelling op grond van homoseksualiteit moest worden afgeschaft. Als hetero's mogen trouwen dan homo's ook, los van de vraag of ik zelf wilde trouwen. Herman en ik hebben al meer dan 43 jaar een notarieel samenlevingscontract en we hebben het daarbij gelaten.
Memoires
In komende blogberichten zal ik in het kader van mijn memoires in wording aandacht besteden aan mijn activiteiten in de homo/lesbische beweging nadat ik was afgetreden als algemeen secretaris van het COC. In de homo/lesbische politiek, in de International Gay & Lesbian Movement, als voorzitter van Homostudies Utrecht, als bestuurslid van Homodok, voorzitter van Homologie, vice-voorzitter van Homo RTV Urania voorzitter van Vrolijk en lid van de raad van toezicht van Schorer, als secretaris van de stichting Leerstoelen Lesbische en Homostudies, en ruim 30 jaar als columnist van de Gaykrant.
Naschrift:
Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten