In de afgelopen twee jaar heb ik enkele stukken uit mijn memoires in wording geplaatst in mijn blog. Het best bekeken zijn een viertal blogberichten over mijn eigen homoverleden: de nummers 32 over Mijn eerste vriendje, 45 over Gerard Reve & Antoine Bodar, 37 over de Rampenzomer 1967 en 28 over mijn Homojeugd. Uit mijn humanistisch verleden is het meest bekeken blogbericht nummer 41 over Piet Thoenes, van Dachau tot Utopia. Uit mijn onderwijsverleden is dat nummer 27: "Dachautje spelen". Hieronder een hoofdstukje over mijn politieke verleden.
Naoorlogs verleden
Vijftig jaar geleden werd ik lid van de Partij van de Arbeid. Het was de eerste keer dat ik lid werd van een landelijke vereniging. Enkele jaren later gevolgd door de homo/lesbische organisatie het COC en het Humanistisch Verbond. Deze drie organisaties zijn opgericht in 1946, mijn geboortejaar. De drie hebben ook gemeen dat hun oprichting in het teken stond van de gruwelijkheden uit de Tweede Wereldoorlog. Zij gaan alle drie uit van het beginsel dat mensen het recht hebben om zelf zin en vorm te geven aan hun bestaan zolang zij de mensenrechten van anderen niet schaden. Zonder de overwinning op het nazisme hadden ze alle drie niet bestaan. Net zoals ik zelf mijn bestaan aan het einde van de oorlog te danken had. Mijn vader kwam als achttienjarige uit een Duits kamp en mijn moeder had als "Roomse Jodin" jarenlang een verborgen bestaan geleid.
Platvloers socialisme
Ik was een "moetje": zij moesten trouwen toen mijn moeder van mij in verwachting was. Mijn atheïstische vader moest onder druk van zijn zeer katholieke schoonvader beloven dat ik katholiek werd opgevoed. Mijn vader was er als ongeschoold arbeider op tegen dat ik ging studeren. De verhoudingen thuis waren onhoudbaar geworden. Hij en zijn in huis wonende Groningse ouders waren platvloerse socialisten, gevoed door wrok tegenover een ieder die het beter had en anders was dan zij. Dankzij de steun van mijn moeder kon ik als achttienjarige uit het ouderlijk huis ontsnappen en toch gaan studeren aan de Nijmeegse katholieke universiteit door een beroep te doen op de belofte mij katholiek op te voeden.
Fascistoïde katholicisme
In Nijmegen viel ik van het ene uiterste in het andere. Het "Dachautje spelen" tijdens de (toen nog voor alle studenten verplichte!) ontgroening maakte mij bewust van de noodzaak om mij te organiseren en zo de verworven vrijheid te verdedigen. Ik besefte dat ik als zoon van een ongeschoolde arbeider nooit had kunnen studeren als de Partij van de Arbeid zich daarvoor niet had ingezet. De stap om daarvan lid te worden, betekende in het Nijmegen van die tijd nogal wat want ik werd op straat uitgescholden voor "vuile communist" door corpsstudenten wier politieke kennis kennelijk nogal beperkt was.
Liberale sociaal-democratie
Ik volgde de toenmalige partijscholing en kwam zo in contact met sleutelfiguren als de liberale sociaaldemocraat en humanist Hein Roethof (1921-1996). Hij was lid van de Tweede Kamer van 1969 tot 1982 en van 1986 tot 1989. Ik voelde mij met hem verwant en vroeg hem vaak om advies. Zo ben ik in de loop der jaren herhaaldelijk gepolst om mij verkiesbaar te stellen voor de PvdA maar hij raadde mij dat af op grond van zijn eigen partijpolitieke ervaringen. Achteraf gezien ben ik hem daar zeer dankbaar voor want als politicus leef je in een glazen huis en dat zou een te grote aanslag op mijn persoonlijk leven zijn geweest.
Joop den Uyl
Mijn belangrijkste aanvaring met de PvdA was in 1977 toen ik net algemeen voorzitter was geworden van het Humanistisch Verbond. Met mijn voorganger Max Rood (1927-2001) had ik afgesproken dat hij in zijn afscheidsrede een pleidooi zou houden voor een coalitie van PvdA, D66 en de VVD om het machtsmisbruik door de christelijke partijen te beëindigen. Hij kon dat makkelijker doen dan ik omdat hij lid was van D66 en omdat samenwerking met de VVD binnen de PvdA een groot taboe was in die tijd.
Hoe groot bleek al snel want ik werd als jong broekje van 30 op het matje geroepen door de partijleider van de PvdA Joop den Uyl (1919-1987) die toen nog minister-president was (van 1973 tot 1977). Hij vond het volstrekt onaanvaardbaar dat ik samenwerking met de "klassenvijand" VVD bepleitte. Mijn betoog dat mijn voorganger dat had gedaan en dat ik als voorzitter van het HV goede ervaringen had met "echte liberalen" in de humanistische achterban maakte weinig indruk op hem. Hij bleek wel gevoelig voor mijn argument dat uitsluiting van de VVD door de PvdA een onevenredig grote macht gaf aan de christelijke partijen. Hij zou dat zelf snel ondervinden omdat zijn verkiezingsoverwinning van 1977 in dat zelfde jaar eindigde in een "overwinningsnederlaag" toen christelijke partijen niet met de PvdA maar met de VVD in zee gingen.
Wim Kok
Ik had betere ervaringen met zijn opvolger als PvdA-partijleider Wim Kok (1938-). In de periode van 1976 tot 1981 werkte hij aan de oprichting van de Federatie Nederlandse Vakbeweging. De FNV was een fusie van algemene en katholieke bonden. De katholieke kerk had statutair de macht om dat tegen te houden. Zij had moeite met de fusie en eiste de oprichting van een FNV-secretariaat voor de levensbeschouwing. Wim Kok vond dat prima maar vond dat daarin niet alleen katholieken en protestanten maar zeker ook humanisten moesten zitten. Zo werd ik als voorzitter van het HV bij de onderhandelingen betrokken. De protestanten vonden dat ook de christelijke vakbond CNV in dat secretariaat zou moeten zitten. Ook dat vond Kok prima maar het CNV eiste tot mijn grote verbazing dat de volgens hen "antikerkelijke" humanisten er weer uitgegooid zouden worden. Tot mijn grote vreugde ging Kok niet op die eis in en zei dat iedereen zou worden uitgenodigd en dat men zelf maar moest zien of men op die uitnodiging in zou gaan of niet. Het CNV ging overstag en het secretariaat heeft lange tijd uitstekend werk verricht op het raakvlak van vakbeweging en levensbeschouwing.
Het is uiteindelijk onder leiding van Wim Kok geweest dat de al sinds 1977 ook door mij beoogde coalitie tussen PvdA, D66 en VVD tot stand is gekomen van 1994 tot 2002. Het door christelijke partijen jarenlang geblokkeerde zelfbeschikkingsrecht van mensen kon hierdoor eindelijk wettelijk erkend worden. Ik noem met name de openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht (1 april 2001) en het recht op vrijwillige euthanasie (1 april 2002). Daarmee heeft Nederland voorbeelden gesteld die wereldwijd steeds meer navolging krijgen. Het is dan ook terecht dat het eerste boek over de geschiedenis van de International Humanist and Ethical Union aan het eind van zijn premierschap tijdens het wereldcongres van de IHEU in 2002 door redacteur Bert Gasenbeek (1953-) aan Wim Kok werd uitgereikt.
Karin Adelmund
De PvdA-bewindspersoon met wie ik het meest heb samengewerkt was Karin Adelmund (1949-2005). Zij was van 1998 tot 2002 in het kabinet Wim Kok II staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Als voorzitter van het landelijk platform openbaar onderwijs CBOO had ik maandelijks agenda-overleg met haar op het ministerie. Ik was onder de indruk van haar persoonlijke betrokkenheid met haar werk, iets dat door velen als een zwakte werd en wordt gezien. Zij was een van de eersten die begrip had voor mijn pleidooi om meer te doen tegen de toenemende homovijandigheid in het onderwijs. De meeste mensen (ook in de PvdA) wilden dat niet zien. Deels omdat men ten onrechte dacht dat de homo/lesbische emancipatie voltooid zou zijn. Deels omdat men de ogen sloot voor de homohaat in islamitische kringen. Mede dankzij haar is dit onderwerp op de politieke agenda gekomen en dankzij PvdA-bewindslieden als de huidige minister van Onderwijs Jet Bussemaker (1961-) wordt daar nog steeds de broodnodige aandacht aan besteed. Een brief van laatstgenoemde was voor mij een reden om met mijn blog te beginnen.
Trefpunt PvdA en levensovertuiging
Vanaf de oprichting in 1980 ben ik lid van het door het PvdA-partijbestuur ingestelde Trefpunt PvdA en levensovertuiging. Deze interlevensbeschouwelijke werkgroep bestaat uit deelnemers uit godsdienstige en humanistische stromingen binnen de Nederlandse sociaaldemocratie. In landen zoals Frankrijk wordt de scheiding van kerk en staat strikt neutralistisch opgevat: die moeten zo weinig mogelijk met elkaar te maken hebben. In Nederland bestaat een pluralistische traditie: alle geestelijke stromingen worden gelijk behandeld. Noch de staat noch de genootschappen op geestelijke grondslag proberen op elkaars stoel te gaan zitten. Dit heeft een belangrijke rol gespeeld bij de wijziging van de Grondwet van 1983 en de landelijke bekostiging van godsdienstig en humanistisch vormingsonderwijs op openbare basisscholen. Daarover later meer.
"Kiezersbedrog"
Sommigen zijn van mening dat je het 100% eens moet zijn met een partij om er lid van te kunnen zijn. Ik ben het daar uit democratisch oogpunt mee oneens. Men kan het eens zijn met de uitgangspunten maar van mening verschillen over de uitvoering ervan. Ook het gezeur in de media over "kiezersbedrog" bij het vormen van regeringscoalities geeft blijk van een wezenlijk misverstand over democratie. Van kiezersbedrog kan alleen sprake zijn als een partij bij de verkiezingen een meerderheid haalt en dat is al eeuwenlang in het altijd polderend Nederland niet voorgekomen.
Solidariteit
Solidariteit betekent voor mij geen opgelegde dwang maar een welbegrepen eigenbelang. Wie opkomt voor de zwakkeren in de samenleving heeft daar uiteindelijk zelf ook belang bij omdat we allemaal in zo'n toestand terecht kunnen komen. Wie alleen maar oog heeft voor beperkte eigenbelangen (zie mijn blogbericht over Turkse troebelen) heeft in een solidaire partij als de PvdA niets te zoeken. Zeker niet als andere minderheden daardoor benadeeld worden!
Naschrift:
Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.
Scholen worden homovriendelijker volgens onderzoek EenVandaag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten