UTRECHT NAJAAR 1967
Bij de informatie voor nieuwe Utrechtse studenten zat ook een stenciltje van het net opgerichte Homofiel Studenten Dispuut HSD. Ik maakte meteen een afspraak met de voorzitter Nico Bredero. Op mijn verzoek noemde hij een aantal boeken om mij zo snel mogelijk in het onderwerp in te lezen want aan de verouderde Katholieke Encyclopaedie van mijn lieve oma had ik op dit gebied niet veel. Omdat hij nog een penningmeester zocht, had ik binnen de kortste keren mijn eerste taak in de homobeweging te pakken. Er zouden nog vele volgen.
Dankzij Nico leerde ik het tijdschrift Dialoog kennen waar een heel andere wind waaide rond homoseksualiteit dan ik tot dan toe was tegengekomen. Niet homoseksualiteit was het probleem maar de maatschappelijke veroordeling ervan. Gerard Reve, Jaap Harten (Operatie Montycoat) en James Baldwin (Giovanni's Room) werden mijn eerste literaire helden. Sommige redacteuren van het tijdschrift Dialoog schreven onder schuilnaam. Een daarvan bleek Rob Gras te zijn waaruit achteraf bleek dat de studentendecaan een goede neus had gehad door juist aan hem te vragen of ik bij hem assistent kon worden.
Hoewel Nico heel negatief was over de homobelangenorganisatie het COC werd ik toch door het tijdschrift Dialoog nieuwsgierig. Om kennis te maken met het COC maakte ik een afspraak met de jongste bestuursleden van COC-Utrecht. Zij waren het eerste vriendenpaar dat ik in mijn leven ben tegengekomen: de medestudenten Joop Maissan en Angelus Megens. Hun relatie sloot aan bij mijn eerste relatie-ervaringen met mijn eerste vriendje. Waarom werd er zo moeilijk gedaan over iets dat zo vanzelfsprekend was?
Zij vertelden mij dat COC-voorzitter Benno Premsela binnenkort een lezing zou komen houden in de werfkelder van COC-Utrecht onder het huis van Jacques Drabbe aan de Nieuwegracht. Ik besloot meteen lid te worden van het COC wat nu mocht omdat ik net meerderjarig was geworden. Het bleek de gewoonte te zijn dat vrijwel iedereen lid werd onder een schuilnaam maar ik vond dat volstrekte onzin want waarom zou ik iets willen verbergen waarvoor ik mij niet hoefde te schamen?
Het maatschappelijke vooroordeel over oude, zielige, eenzame en nichterige homo's viel onmiddellijk in duigen. Benno Premsela was veel vitaler en moderner dan de meeste homostudenten die ik had leren kennen. Hij was de ideale vaderfiguur die ik mijn hele leven tot dan toe had moeten missen. (Zie het interview met mij over Benno Premsela in de gelijknamige film van Carrie de Swaan die hoort bij de biografie "Benno Premsela 1920-1997, voorvechter van homo-emancipatie" geschreven door Bert Boelaars en uitgegeven bij Toth, Bussum 2008.)
Benno stimuleerde mij om afgevaardigde te worden van de afdeling Utrecht voor de landelijke COC-congressen. Daar stelde ik de vraag of de geruchten klopten dat het hoofdbestuurslid Johan Polak vrijwel nooit de hoofdbestuursvergaderingen van het COC bezocht. Dat werd mij door velen van de oudere garde niet in dank afgenomen maar er waren gelukkig ook oudere COC-kaderleden zoals Benno die de verjonging van het COC toejuichten.
Bij de informatie voor nieuwe Utrechtse studenten zat ook een stenciltje van het net opgerichte Homofiel Studenten Dispuut HSD. Ik maakte meteen een afspraak met de voorzitter Nico Bredero. Op mijn verzoek noemde hij een aantal boeken om mij zo snel mogelijk in het onderwerp in te lezen want aan de verouderde Katholieke Encyclopaedie van mijn lieve oma had ik op dit gebied niet veel. Omdat hij nog een penningmeester zocht, had ik binnen de kortste keren mijn eerste taak in de homobeweging te pakken. Er zouden nog vele volgen.
Dankzij Nico leerde ik het tijdschrift Dialoog kennen waar een heel andere wind waaide rond homoseksualiteit dan ik tot dan toe was tegengekomen. Niet homoseksualiteit was het probleem maar de maatschappelijke veroordeling ervan. Gerard Reve, Jaap Harten (Operatie Montycoat) en James Baldwin (Giovanni's Room) werden mijn eerste literaire helden. Sommige redacteuren van het tijdschrift Dialoog schreven onder schuilnaam. Een daarvan bleek Rob Gras te zijn waaruit achteraf bleek dat de studentendecaan een goede neus had gehad door juist aan hem te vragen of ik bij hem assistent kon worden.
Hoewel Nico heel negatief was over de homobelangenorganisatie het COC werd ik toch door het tijdschrift Dialoog nieuwsgierig. Om kennis te maken met het COC maakte ik een afspraak met de jongste bestuursleden van COC-Utrecht. Zij waren het eerste vriendenpaar dat ik in mijn leven ben tegengekomen: de medestudenten Joop Maissan en Angelus Megens. Hun relatie sloot aan bij mijn eerste relatie-ervaringen met mijn eerste vriendje. Waarom werd er zo moeilijk gedaan over iets dat zo vanzelfsprekend was?
Zij vertelden mij dat COC-voorzitter Benno Premsela binnenkort een lezing zou komen houden in de werfkelder van COC-Utrecht onder het huis van Jacques Drabbe aan de Nieuwegracht. Ik besloot meteen lid te worden van het COC wat nu mocht omdat ik net meerderjarig was geworden. Het bleek de gewoonte te zijn dat vrijwel iedereen lid werd onder een schuilnaam maar ik vond dat volstrekte onzin want waarom zou ik iets willen verbergen waarvoor ik mij niet hoefde te schamen?
Het maatschappelijke vooroordeel over oude, zielige, eenzame en nichterige homo's viel onmiddellijk in duigen. Benno Premsela was veel vitaler en moderner dan de meeste homostudenten die ik had leren kennen. Hij was de ideale vaderfiguur die ik mijn hele leven tot dan toe had moeten missen. (Zie het interview met mij over Benno Premsela in de gelijknamige film van Carrie de Swaan die hoort bij de biografie "Benno Premsela 1920-1997, voorvechter van homo-emancipatie" geschreven door Bert Boelaars en uitgegeven bij Toth, Bussum 2008.)
Benno stimuleerde mij om afgevaardigde te worden van de afdeling Utrecht voor de landelijke COC-congressen. Daar stelde ik de vraag of de geruchten klopten dat het hoofdbestuurslid Johan Polak vrijwel nooit de hoofdbestuursvergaderingen van het COC bezocht. Dat werd mij door velen van de oudere garde niet in dank afgenomen maar er waren gelukkig ook oudere COC-kaderleden zoals Benno die de verjonging van het COC toejuichten.
Een daarvan was
de voorzitter van de COC-afdeling Utrecht Andries Haanstra die met zijn vriend Jan
Teengs Gerritsen tientallen jaren samenwoonde aan de Vinkeveense plassen. Dat was het eerste
oudere vriendenpaar dat ik ontmoette. Er ging een wereld voor mij open. Ik werd
mij bewust van het feit dat er een tot dan toe geheim gebleven homo/lesbische
geschiedenis was en ik nam mij voor die in kaart te brengen.
Dat voornemen
werd versterkt door de vroegere voorzitter van COC-Utrecht Jacques Drabbe in
wiens werfkelder de societeitsbijeenkomsten waren. Zijn huis was geheel in Empirestijl
ingericht als eerbetoon aan Napoleon die er voor gezorgd had dat de strafbaarstelling
(met inbegrip van de doodstraf) van gelijkgeslachtelijke contacten in 1811 werd
afgeschaft. Hij wees mij er op dat de linkse mode onder veel toenmalige homostudenten een
blijk van onkunde was van de eigen homo/lesbische geschiedenis: de Sovjet
Unie en andere communistische staten waren bepaald geen homo/lesbische paradijzen.
Zie voor het vervolg: Gerard Reve & Antoine Bodar.
Naschrift: Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten